Vluchtelingen: een gedeelde verantwoordelijkheid

In december 2018 werden er twee Wereldwijde Pacten goedgekeurd, enerzijds een over de Migraties (door 164 Lidstaten van de Verenigde Naties) en anderzijds een over de Vluchtelingen (door 181 Lidstaten). Een jaar later stelden de Belgische niet-gouvernementele organisaties vast hoe langzaam die twee Global Compacts worden uitgevoerd.

Om dat treuzelen betreffende de opvang van vluchtelingen te verantwoorden, zijn we misschien van oordeel dat ons land al een zodanig zware last draagt, dat we niet kunnen worden verplicht om die nog groter te maken. Maar een blik op de rest van de wereld volstaat om te zien dat veel andere landen veel grotere uitdagingen moeten aangaan dan het onze. Zo telt Libanon 1 vluchteling op 4 inwoners, Jordanië 1 op 13, Turkije 1 op 23 en Uganda 1 op 34. In België is er slechts 1 vluchteling op 177 inwoners (bron: www.11.be). Dat is normaal, zal men zeggen, aangezien mensen die op de vlucht slaan voor oorlog of vervolging, op de eerste plaats hun heil zoeken in buurlanden, omdat ze hopen vlug naar hun eigen land te kunnen terugkeren zodra het gevaar geweken is.

De vlucht van Venezolanen uit hun land (bron: JRS International)

Maar het is juist door het Wereldwijde Pact over de Vluchtelingen dat de ondertekenende landen zich verbinden tot meer onderlinge solidariteit bij het opvangen van personen die hun eigen land hebben moeten ontvluchten. Indrukwekkend in dat opzicht is de toestand van de 3.600.000 naar Turkije gevluchte Syriërs. Uit een onderzoek dat in de tweede helft van 2019 werd uitgevoerd door de NGO 11.11.11, blijkt dat, na acht jaar oorlog (die nog niet echt gedaan is), de helft van hen zich zeer waarschijnlijk definitief zullen willen vestigen in het gastland, maar dat slechts een klein deel van die vluchtelingen toegang zullen krijgen tot de arbeidsmarkt, terwijl de grote meerderheid onder de armoedegrens leeft. Wat nu? De Europese Unie, die er voorstander van is dat vluchtelingen zich ‘in de streek’ vestigen, dat wil zeggen in de landen die grenzen aan het oorlogsgebied, heeft er zich ongetwijfeld toe verbonden om Turkije de lasten van dergelijke opvang te helpen dragen. De beloofde hulp staat echter niet in verhouding tot de behoeften (de tegenwaarde van minder dan één euro per dag en per persoon, volgens de berekeningen) en de Europese Staten hebben weinig zin om die belofte blijvend na te komen. Nogmaals: geen land kan op zijn eentje zulk een zware last dragen: het is een internationale verantwoordelijkheid die de Staten met elkaar moeten delen. Daarom roepen NGO’s hun respectievelijke Staten dan ook voortdurend op om er hun deel aan bij te dragen.

Ondertussen stuit de Belgische regering op moeilijkheden om alle als asielzoekers ingeschreven vreemdelingen op te vangen. Fedasil, de instelling die voor die opvang moet zorgen, zoekt overal in België naar noodoplossingen. Hier en daar worden tenten opgezet en in Limburg, bijvoorbeeld, is het vakantiepark Parelstrand met zijn 950 plaatsen volzet. Toen het land tijdens de opvangcrisis in 2015-2016 beschikte over 33.659 plaatsen, was het op dat ogenbik begrijpelijkerwijze moeilijk het aantal plaatsen bijna te verdubbelen ten aanzien van het aantal dat men het jaar voordien kende. Maar wanneer men het vandaag, met 26.751 opvangplaatsen, opnieuw heeft over een ‘opvangcrisis’, gaat het in werkelijkheid om een totaal uit de lucht gegrepen probleem. De opvangcapaciteit van het land werd immers drastisch verminderd: op 1 januari 2019 bedroeg die vermindering 36 % tegenover 2016 (bron: Fedasil). Er is dus nog heel wat weg af te leggen om te komen tot de gedeelde verantwoordelijkheden waarover de Wereldwijde Pacten het hebben inzake de opvang van gedwongen migranten.

Xavier Dijon SJ en Dennis Van Vossel