Wachten

En niemand weet wanneer aan het wachten een einde komt

JPEG - 65.5 kioMarlies Talay is een Amerikaanse studente die het Honours Programme: Evil, Retribution, Forgiveness aan de KULeuven volgt. Ze ging eenmalig mee op bezoek in het gesloten centrum van Brugge met Griet Demeestere. Deze getuigenis laat zien hoe een buitenstaander de gesloten opvangcentra voor vreemdelingen ervaart.

We gaan eerst naar de afdeling voor mannen en ik ga bij een man zitten van zo’n veertig jaar oud. Hij is afkomstig uit Afrika. Hij is homoseksueel en vroeg asiel aan, want in zijn land is homoseksualiteit verboden. Hij woont sinds tien jaar in België. ‘Ik sterf liever in België dan terug te keren.’ Om ons heen zit een vijftiental mannen, sommigen zitten op een zetel en kijken tv, anderen zitten aan een lange tafel. Hij vertelt dat hij lange tijd dacht dat gay zijn een zonde was. Maar België gelooft zijn verhaal niet. Hij is sinds vier maanden in het gesloten centrum. Zijn dwang tot zelfverminking is groot. ‘Mijn land straft me om wie ik ben en België doet hetzelfde. Wat is de zin van mijn leven?’

Een Syriër van twintig jaar oud is sinds een maand opgesloten. Ik vraag hem domweg waarom hij naar België kwam. Hij kijkt me verbaasd aan. ‘Weet jij dan niet wat er in Syrië gebeurt?’ Hij ziet er jong uit en is zeer mager. Hij is opgewonden en beweegt zijn handen snel op en neer. ‘Ik kan hier niet langer blijven. Ik word hier gek.’ Hij toont zijn voorarm. Zijn huid vertoont lange en diepe snijwonden, die nog niet geheeld zijn. Hij kijkt naar me met een wilde blik. ‘Ik zeg het jou, ik word hier gek!’

De mannen begeven zich naar de eetzaal voor het middagmaal en samen met Griet ga ik naar de vrouwenafdeling. Hier zijn de muren beschilderd met bomen, hartjes, bloemen en vlinders die bestemd lijken voor een lagere school.

Daarna gaan we naar de tweede vleugel voor mannen. Er staat een biljarttafel en de tv staat op het nieuws. De zalen zijn niet netjes. De zetels zijn opgelapt en rafelig. De mannen vertellen me dat ze met vijftien of meer in één kamer slapen. Ze klagen over het gebrek aan hygiëne, ze voelen zich vies. Overal hangt een geur van sigarettenpeuken. Ook de bewakers roken. Ik krijg er hoofdpijn van, maar ik kan het hun niet kwalijk nemen. Er is hier niet veel anders te doen dan te roken en te wachten. Zelfs na enkele uren in het centrum kan ik alleen nog maar denken aan dat wachten. Iedereen wacht en niemand weet wanneer er aan dat wachten een einde komt. Dat – meer dan al het andere – vervormt de werkelijkheid. Deze mensen staan ‘geparkeerd’ en ze kunnen niets anders doen dan wachten. En ze weten het.

Marlies Talay